Precolumbiaans Amerika en de Spanjaarden
Onze kennis van de periode voor 1607 berust uitsluitend op archeologische en Spaanse bronnen.
De indianen, de oorspronkelijke bewoners van Noord- en Zuid-Amerika, stammen af van migranten uit het noordoosten van Siberië die over de Beringstraat naar Amerika zijn getrokken. Bijna alle indianen hebben zwart sluik haar en een donkere huidskleur. Lange tijd is gedacht dat de zogenoemde Cloviscultuur de komst van de eerste mensen van over de Beringstraat vertegenwoordigde, maar op basis van recente vondsten is het aannemelijk dat zich hier al eerder mensen gevestigd hebben. Zowel in het zuidwesten, in de streek waar de huidige vier staten Colorado, New Mexico, Arizona en Utah tezamenkomen (de Anasazi) en in het Mississippi-gebied (Cahokia) hebben inheemse culturen bestaan die een aanzienlijk peil van ontwikkeling gekend hebben. Cahokia was bijvoorbeeld een fikse stad tijdens de Europese Middeleeuwen. Tot een hoogcultuur zoals in Mexico of Zuid-Amerika is het echter op het grondgebied van de Verenigde Staten niet gekomen. In het gebied ten noorden van Mexico leefden naar schatting ongeveer een half miljoen indianen op het moment dat de kolonisatie vanuit Europa begon. Hun leefwijzen verschilden sterk: sommigen waren nomaden, anderen leefden sedentair. Zowel landbouw, jacht als visserij werden door hen bedreven. Er bestonden meer dan zeshonderd indianentalen. De eerste Europeanen die noordelijk Amerika trachtten binnen te dringen waren de Spanjaarden. Deze hadden zich voordien gevestigd in Mexico. Op het moment dat zij het noorden verkenden, bestond het huidige grondgebied van de Verenigde Staten hoofdzakelijk uit uitgestrekte wouden, prairies en woestijnen. Hernando de Soto trok in 1539 Florida binnen en begon een expeditie door het zuidoosten. Hij werd echter in 1541 door de Mississipiërs verslagen en stierf als gevolg hiervan. Zijn expeditie leverde niet de rijke buit op die hij ervan voorspeld had en dit maakte voorlopig een eind aan Europese inmenging. Toch had het contact een belangrijk gevolg: de invoering van het paard. Dit dier zou het leven van de bevolking van de uitgestrekte prairie sterk veranderen. |
de koloniale tijd (1607-1763)
Jamestown, de eerste permanente nederzetting in wat thans Virginia is; in 1620 kwamen de Pilgrim Fathers aan in Massachusetts. Langzaamaan breidden de Engelsen hun koloniën aan de Amerikaanse oostkust uit; op termijn ontstonden hier dertien koloniën. Georgia, gesticht in 1733, was hiervan de laatste. Meer in het binnenland bouwden de Fransen in Louisiana en in Quebec een keten van forten. Ook Spanje vestigde koloniën in Noord-Amerika, met name in Florida en wat later Mexico en de zuidwestelijke staten van de VS zouden worden.Deze periode stond mede in het teken van de verdrijving van de indianen, vaak met geweld, door Engelse en andere Europese kolonisten. Deze bouwden vooral in de Zuidelijke koloniën aan de Oostkust een slaveneconomie op, gebaseerd op de export van tabak en andere producten naar Europa. In Europa beschouwde men de koloniën doorgaans als wingewesten. Hun belangrijkste taak was het leveren van grondstoffen. Conform de heersende economische theorie van het mercantilisme werd de opbouw van een eigen nijverheid in de overzeese gebieden verboden of tegengewerkt.
In de loop van de achttiende eeuw begonnen de philosophes, de verlichtingsdenkers, de koloniale exploitatie ter discussie te stellen. Zij verdedigden het gelijkheidsbeginsel. Sommigen, met name de Franse abbé Raynal, waren zelfs van mening dat het proces van kolonisering zowel voor Europa als voor de koloniën niets dan rampen en ellende had gebracht. Veel invloed hadden dergelijke opvattingen vooralsnog niet. De Europeanen voerden ook menigmaal onderling strijd, vaak in samenwerking met verschillende indianenstammen, om zodoende hun koloniale rijken te versterken of uit te breiden. De grote mogendheden, met name Frankrijk en Engeland, in mindere mate Spanje, streefden ernaar een zo groot mogelijk deel van de wereld te beheersen. Ook om Noord-Amerika voerden zij een verbitterde strijd. Een reeks van oorlogen was het gevolg. Deze zijn merendeels genoemd naar de regerende vorsten. In de politiek van deze periode speelden dynastieke belangen veelal een doorslaggevende rol. Achtereenvolgens werden de volgende conflicten in de Nieuwe Wereld uitgevochten: de Oorlog van koning Willem (1688-1697), de Oorlog van koningin Anna (1702-1713), de Oorlog van koning George (1740-1748) en de Franse en Indiaanse Oorlog (1756-1763). Tijdens de oorlog tussen Frankrijk en Engeland, de Zevenjarige Oorlog, die van 1756 tot 1763 ook in de overzeese gebiedsdelen werd uitgevochten, verloor Frankrijk vrijwel al zijn koloniën in Noord-Amerika. Nu de grootste concurrent van de Engelse kolonisten verslagen was, begonnen deze de bemoeienis van het moederland als hinderlijk te ervaren. De Britse regering probeerde daarentegen haar gezag te verstevigen, onder andere door er een permanent leger te stationeren. In 1763 waren een aantal indianenstammen in de Ohio-vallei onder leiding van Pontiac in opstand gekomen. Dit was voor de Britse regering reden om verdere expansie naar het westen te verbieden. Het was de bedoeling dat de Appalachen als grens, de zogenaamde proclamation line, fungeerden. De Engelsen probeerde via diverse belastingmaatregelen om de Amerikaanse onderdanen mee te laten betalen aan de militaire kosten van het imperium. Plannen voor diverse belastingwetten en de afgekondigde proclamation line droegen in hoge mate bij aan het uitbreken van de onafhankelijkheidsstrijd in 1775. |